Carpe Diem

Nederigheid wordt mij dagelijks toegediend, als een middel tegen een groot ego, onder de vorm van de vele ontmoetingen met terminale patiënten die bij dit werk horen.

Zelf vermijd ik deze benaming het liefst, die aan dingen doet denken, aan machines, aan formulieren. De klanten die ik te zien krijg zijn en blijven echte mensen, eigenzinnig en wilskrachtig. Hun karakter is niet aangetast. Ze verschillen niet noemenswaardig van u en ik. De gebreken die spreekwoordelijk met de jaren komen hebben zich alleen versneld opgestapeld, en drukken zwaar op hun gemoed, als een zwaard van Damocles. En toch zijn ze vaak opgewekt en vrolijk, en genieten ze volop van het leven, om hun beperkingen heen, veel meer zelfs, dan ik.

Hoe doen ze dat? Ik verbaas me daar telkens weer over. We gaan allemaal sneller dood dan we denken, maar in dat denken, daar zit de kern van ons gevoel voor geluk. We negeren de dood, we schuiven die voor ons op; we rennen als kippen zonder kop om zoveel mogelijk te bereiken, onze muilen wijd open, alles opslokkend wat we tegenkomen, gulzig en onverzadigbaar. Iemand die van de specialist te horen krijgt dat hij nog X maanden heeft, wordt die luxe afgepakt. Hij of zij ziet zijn leven als een eindig ding, een afgepaste hoeveelheid. Geen uitgestrekte zandvlakte meer, zo ver het oog reikt, geen wuifende korenvelden in de blakende zon. Een afgebakend poldertje, strak en geordend, omringd door een sloot. Tot de sloot, dat is van hen, en daarna... Uitgestrekte zandvlaktes, wuifende korenvelden? Of niets.

De kunst die deze mensen beheersen, is het cultiveren van dat lapje grond. Het is klein, ja, maar hoe gerieflijk! Ze maken er een mooi gazon waar ze op kunnen gaan liggen als ze moe zijn, ze laten grote bloemen bloeien, een fonteintje hier, een sierlijk bruggetje daar. In een hoekje is de composthoop: dat zijn de dagen van ellende, de gang naar het ziekenhuis, de bijwerkingen der chemicalieën, de ruzies met vrienden en familieleden, het leed, de schaamte en de schuld. Maar onder de perenberceau vind je een rij denkbeeldige poorten, en elk die je opent brengt je naar glooiende paradijzen van diepe gedachtes en gekoesterde herinneringen. En de rust, de weeldadige rust die ze weten te vinden, die ze wiegt, langzaam, steeds langzamer. Is dat hun geheim? Is dat de bron van de fonkeling in hun ogen wanneer ik ze een laatste keer de hand druk?

Voor het stukje leven dat we nog hebben wens ik ons allen "Momenten van Eeuwige Schoonheid". U hoort mij geen 2009 noemen. Jaartallen hebben we afgeschaft: we wentelen ons in de tijdeloze tijd. Elke dag minstens een minuut bevriezen we de werkelijkheid. We zijn oneindig.




Liva Elders