Het streven naar onsterfelijkheid

[Een gastcolumn - primeur! - van Dr. Karel van der Leeuw.]

Mensen zijn sterfelijk, dat wil zeggen op een gegeven moment gaan ze dood en zijn er niet meer. Dit gegeven heeft mensen in vrijwel alle culturen veel meer beziggehouden dan het feit dat er eonen waren dat ze er nog niet waren, omdat ze nog niet waren geboren. De dood wordt niet altijd als een drama gezien, maar niettemin vindt men in vele — misschien alle — culturen gedachten over een voortbestaan na de dood in een of andere vorm.


Reeds in de oude steentijd werden mensen begraven met versierselen, bloemen en kleuren. Of daarmee de gedachte was verbonden dat ze daarvan nog op een of andere manier konden genieten, weten we natuurlijk niet; misschien was het alleen een uiting van de gevoelens van de nabestaanden. In de oudheid werden in verschillende culturen pogingen ondernomen om de dode, dat wil zeggen zijn of haar lichaam, te conserveren en het verval ervan te bevriezen of minstens uit te stellen. Mummificatie van lijken kwam onder meer voor in het oude Egypte, in China en in de Inca-cultuur en de aldus geconserveerde doden werden in het graf voorzien van levensbenodigdheden, zoals voedsel, soms boeken, bun paarden en zelfs hun bedienden en slaven. In een graf uit de vijfde eeuw v. Chr. van Markies Yi van Zeng in Midden-China is zelfs een compleet orkest gevonden, inclusief de gewurgde danseressen die voorstellingen gaven bij de muziekuitvoeringen.

Een andere vorm om een voortleven na de dood te garanderen is het bouwen van grafmonumenten die de toets van de tijd kunnen doorstaan. In het geval van de Egyptische piramiden, zo ongeveer de oudste nog bestaande bouwwerken ter wereld, is het grafmonument zelfs gecombineerd met de conservering van het lichaam. Bovendien bevat de bouw van de piramiden waarschijnlijk allerlei verwijzingen naar de kosmos, aldus aangevend dat de overledene in een hoger verband staat met de wereld. Soms moet het grafmonument door zijn schoonheid tenminste de herinnering aan de dode levend houden, zoals in het geval van de Taj Mahal in India.


Een geheel andere motivatie voor een speciale behandeling van de doden speelt soms ook een rol. in het antieke China werden voorname overledenen begraven gekleed in een compleet harnas van met elkaar verbonden stukjes jade. Dit harnas belette de aardse ziel om het lichaam te verlaten en diende dus een conserveringsdoel. Het belette echter ook de ziel van de gestorvene om terug te keren naar de levenden en die lastig te vallen. Angst voor de terugkeer van de dode speelt vaker een rol bij begrafenisgebruiken. In sommige streken hadden boerderijen een aparte deur die alleen gebruikt werd om de dode naar buiten te dragen, die vervolgens een paar maal werd rondgedragen en dus de weg niet meer terug kon vinden. Mocht dat toch lukken, dan was de deur weer gesloten.


Een radicale vorm van overlevingsgeloof vindt men in het Christendom en in de Islam. Slechts een gedeelte van de mens is sterfelijk, namelijk de materiële omhulling. In die materiële omhulling leeft echter de ziel, en die is onsterfelijk. De onsterfelijke ziel Leeft eeuwig voort in een transcendent rijk, dat met het aardse bestaan onvergelijkbaar is.


Onsterfelijkheid is ook een thema in het Chinese Taoïsme, maar in een geheel andere vorm, en daar zal dit hoofdstuk over gaan. Het streven naar onsterfelijkheid omvat — zoals we zullen zien — alle mogelijke fysieke, fysiologische, magische en spirituele technieken. Het zal duidelijk zijn dat het streven naar onsterfelijkheid dus nauw is verweven met de medische traditie in China. Niettemin moeten we een onderscheid maken tussen technieken die slechts dienen om een lang en gezond leven te bereiken, en de speciale technieken ter bereiking van de onsterfelijkheid. in beide tradities spelen— soms dezelfde—filosofische achtergronden een rol. In dit hoofdstuk beperken we ons echter hoofdzakelijk tot de rol van de onsterfelijkheid in het taoïsme, terwijl de filosofische achtergronden van de medische traditie in een ander hoofdstuk aan de orde komen.


De traditie van zorg voor zichzelf in China

De Mencius, een confucianistisch werk van omstreeks 300 v. Chr., maakt melding van een zekere Yang Zhu, die ‘zich geen haar zou uittrekken om de wereld te redden’ en die dus door Mencius als een extreme egoïst wordt beschouwd. Van deze Yang Zhu, die een van de voorlopers van het taoïsme is, weten we helaas maar weinig. Hij leefde ergens in de vierde eeuw v. Chr. (volgens Qian Mu in elk geval tussen 390 en 340 v. Chr.) en zijn uitspraak wordt door Mencius vermoedelijk misleidend geïnterpreteerd. De bedoeling ervan was waarschijnlijk eerder dat Ying Zhu zich geen haar zou uittrekken om de heerschappij over de wereld te verwerven. Voor Yang Zhu ging de integriteit van het eigen lichaam, de zorg voor de eigen xing of natuur, voor alles. Ofschoon we weinig weten over de invloed van Yang Zhu, maakt dat weinige in elk geval duidelijk dat hij een pionier was van de zorg voor een goede gezondheid en een lang leven en dus een verre voorvader van de taoïstische onsterfelijkheidscultus.


Een tweede bron van de latere cultus is een betrekkelijk onbekend geschrift, de Neiye of ‘Werking van het innerlijk’, dat waarschijnlijk eveneens uit bet midden van de vierde eeuw dateert en dat staat in een traditie waarbinnen de mens tracht zich goddelijke krachten eigen te maken. Hierin lezen we over de wijze of heilige:


Wie in staat is tot regelmaat en in staat is tot rust
Alleen die is stabiel genoeg
Wie zijn hart stabiliseert in zijn binnenste
Diens gehoor en blik worden scherp en helder
Diens ledematen sterk en stevig bij hem kan het tot verblijfplaats voor de essentie (qing) worden
Deze essentie, dat is de essentie van de vitale energie (qi)
Als de vitale energie alles doordringt, blijft men leven.
(Vertaling: Dianne Sommers, De Chinese fascinatie voor de geest, Veghel 2007, blz. 58)

Wat hier begint als een spirituele oefening moet kennelijk leiden tot stabiliteit van het lichaam, die dat lichaam uiteindelijk weer ontvankelijk maakt voor de ‘essentie’. Welke macht dit aan iemand verschaft, lezen we iets verderop:

Eén zijn met de dingen en ze kunnen beïnvloeden, dat noemen we je geestkracht (shen)
Eén zijn met de bezigheden en ze kunnen veranderen, dat noemen we je wijsheid
Beïnvloeden zonder je vitale energie te wijzigen
Alleen een meester met de eenheid in de hand is hiertoe in staat
Wie de eenheid vasthoudt zonder haar te verliezen
Kan het meesterschap verwerven over de tienduizend dingen
De meester beweegt de dingen
Hij wordt niet door de dingen bewogen. (Ibid,. blz. 58/60)

De spirituele concentratie leidt in de eerste plaats tot een sterk lichaam, dat vervolgens de goddelijke vonk ontvangt die tot meester over de dingen maakt. Het woord shen dat voor die goddelijke vonk wordt gebruikt, duidde oorspronkelijk goden of geesten aan, maar wordt in dit geschrift tot een kwaliteit van de mens die zichzelf heeft gecultiveerd. De wijze eigent zich goddelijke krachten toe. Deze traditie heeft begrijpelijkerwijze grote invloed gehad op de Chinese medische traditie; deze zullen we in een ander hoofdstuk bespreken. Hier gaat het om de voortzetting van deze vorm van zelfcultivering in de taoïstische onsterfelijkheidscultus.


De Taoïstische onsterfelijke of xian

Ofschoon een georganiseerde onsterfelijkheidscultus pas is ontstaan in de taoïstische religie tegen het einde van de tweede eeuw na Chr., zijn de ingrediënten ervan al voor de stichting van het Han-keizerrijk (206 v. Chr.) aanwezig. In de Zhuangzi, het grote taoïstische werk van omstreeks 300 v. Chr., vinden we reeds beschrijvingen van mensen die geheel en al van de gewone mens afwijken:

in de verre bergen van Gushe wonen goddelijke (shen) mensen. Hun huid is wit als rijp en sneeuw; ze zijn schuchter als maagden. Ze eten geen granen, maar voeden zich met de wind en de dauw. Ze berijden de wolken en mennen vliegende draken om te gaan zwerven in de contreien buiten de vier wereldzeeën. Door de concentratie van hun geest kunnen ze de pest verdrijven en de jaarlijkse oogst doen rijpen.
(Vertaling: Zhuang Zi. De volledige geschriften. Vertaald en toegelicht door Kristofer Schipper. Amsterdam 2007, blz. 50)


Een aantal van de elementen van de latere cultus zijn hier reeds aanwezig: het niet eten van de ‘vijf granen’ (zie hieronder), de afwijkende kleur van de huid, het verblijf tussen de wolken in gezelschap van draken. Andere elementen die we reeds in de Zhuangzi vinden zijn de uitdrukking yang sheng, het ‘voeden van het leven’, en de verwijzing naar concentratie en ademhalingsoefeningen. Ook Zhuangzi’s ‘ware mens’ (zie het vorige hoofdstuk) vertoont trekken van de onsterfelijken:

De ware mens van weleer sliep zonder te dromen, hij ontwaakte zonder zorgen, wat zijn eten betrof vond hij alles even lekker. Zijn adem was dieper dan diep. De ware mens ademt door zijn hielen, de gewone mens door zijn keel, en vernederd en onderworpen spreken ze stamelend, alsof er iets in hun keel is blijven steken.
(Ibid., blz. 107)

Typerend hierin is vooral de ademhaling die de qi of vitale energie door het gehele lichaam moet doen circuleren. Dit element keert terug in de ademhalingsoefeningen die we hieronder zullen bespreken.

Uit het bovenstaande kunnen we reeds een aantal kenmerken van de onsterfelijken opmaken. Sommige daarvan behoren tot de wonderliteratuur van alle tijden. De onsterfelijken kunnen ziekten genezen, soms zelfs doden doen opstaan, ze kunnen eventueel anderen helpen de onsterfelijkheid te bereiken. Ook kunnen ze van een maaltijd honderden mensen voeden en voedsel en wijn maken. Dergelijke verhalen kennen we ook uit het Nieuwe Testament. De onsterfelijken kunnen bovendien dingen beheersen en transformeren, gevaarlijke dieren en geesten afweren.


Tot de meer spectaculaire vaardigheden van de onsterfelijken behoort het kunnen opstijgen (levitatie) of zelfs kunnen vliegen (soms worden de onsterfelijken afgebeeld met veren of vleugels), enorme afstanden afleggen met ongelooflijke snelheid, veranderen in dieren of op meerdere plaatsen tegelijk aanwezig zijn, vuur binnengaan zonder zich te branden en water binnengaan zonder nat te worden.


De onsterfelijken onderscheiden zich ook door hun uiterlijk. Zij verouderen niet ai zijn ze honderden jaren, hun huid blijft strak en soepel of krijgt een bijzondere kwaliteit, glanzend als jade of sneeuwwit. Soms echter wordt juist benadrukt dat de onsterfelijke zich onder de gewone mensen kan bewegen zonder als zodanig herkend te worden.

Over het leven van deze onsterfelijken zullen we hieronder meer ervaren aan de hand van enkele voorbeelden. Van de fantastische voorstelling ervan geven we hier vast een beeld in de bewoordingen van Ge Hong (283-343):

Zij kunnen de leegte bestijgen en op schaduwen lopen, de wolken zijn hun rijtuig en de regenboog hun dak, hun maal bestaat uit de nevels van de dageraad, zij ademen de zuivere essentie van het ‘mystieke geel’, zij drinken de jade likeur en gouden wijn, zij eten de smaragden paddenstoel en de vermiljoen-rode ying-plant, zij verblijven in de hal van jaspis en de kamers van roze jade, zij zwerven in de Grote Zuiverheid.
(Baopuzi Neipian 2)

Het is duidelijk dat deze leefwijze op enigszins gespannen voet staat met de normale verplichtingen die iemand heeft tegenover gezin, familie en maatschappij. Als de onsterfelijken al op aarde verblijven, dan is dat meestal in de hoge bergen en eenzame wouden. Zij hebben dus hun familie en maatschappelijke positie verlaten. Ofschoon er verhalen zijn over onsterfelijken in de grijze oudheid die hoge maatschappelijke posities hebben bekleed, worden latere onsterfelijken door keizers gevraagd als hun adviseur te dienen, maar wijzen dat beleefd af.


In de latere literatuur worden er overigens drie categorieën van onsterfelijken onderscheiden. De onsterfelijken van de laagste categorie weten alleen de dood te vermijden; we zullen hieronder nog zien langs welke weg. Daarboven staan de aardse onsterfelijken, die weliswaar niet tot de hemel doordringen, maar leven op de toppen van bergen en in de bossen. Tenslotte zijn er de goddelijke onsterfelijken, die in het paradijs of in de hemelen wonen. Sommige auteurs zijn van mening dat men voor deze hoogste vorm van onsterfelijkheid een speciale aanleg nodig heeft, en dat die dus niet voor iedereen bereikbaar is, ongeacht de kunsten en vaardigheden waarover men beschikt.


Onsterfelijkheid

Het Christendom heeft met name van Plato het idee geërfd dat de mens bestaat uit een onsterfelijk deel—de ziel of geest—en een sterfelijk deel—het lichaam, dat met de dood uiteenvalt. Het taoïstische ideaal van onsterfelijkheid is een geheel ander. Er bestonden weliswaar reeds in de Chinese oudheid voorstellingen over zielen, maar de Chinees beschikte over twee zielen, de hemelse ziel of hun en de aardse ziel of bo (later zelfs meerdere hun en bo). Met de dood steeg de hemelse ziel op naar de hoge bergen, en de aardse ziel daalde af naar de gele bronnen. Het is duidelijk dat men niet veel heeft aan twee zielen als het erom gaat de integriteit van de persoon te behouden.

De taoïstische voorstelling van onsterfelijkheid is uniek omdat het daarin erom gaat de integriteit van het geheel te behouden: zielen en lichaam. Het voortbestaan van de onsterfelijke is dus noch uitsluitend spiritueel, noch uitsluitend lichamelijk, het is beide in een organische eenheid. Dat betekent dat het verouderingsproces moet worden tegengegaan of teruggedraaid: de onsterfelijke moet weer worden als een kind met zachte botten en een soepele, strakke huid, zoals het reeds wordt beschreven in de Laozi of Daodejing:

Wie de volheid van de kracht heeft ingeslikt,
Is te vergelijken met een boreling.
Giftige beesten zullen hem niet bijten,
Wilde dieren zullen hem niet pakken, roofvogels zullen hem niet grijpen.
Zijn botten zijn zwak, zijn pezen zijn zacht, maar zijn greep is stevig.
Hij heeft nog geen weet van het bijeenkomen van vrouwtje en mannetje,
maar zijn plassertje staat omhoog: het toppunt van kiemkracht.
Hij schreeuwt een hele dag maar hij wordt niet hees:
het toppunt van juiste menging.
De juiste menging kennen heet ‘duurzaamheid’.
Wie de duurzaamheid kent krijgt mettertijd een scherpere blik.
Op wie het leven baat rust metterdag meer zegen.
Degene wiens hart de adem te werk stelt wordt metterdag sterker.
Wanneer wezens volgroeid zijn worden zij oud.
Dat heet: ‘niet op de Weg zijn’.
Wat niet op de Weg is zal vroeg stilgezet worden.
(Vertaling: Laozi. Daodejing. Opnieuw vertaald uit het Chinees naar de oudere tekstversie met commentaar van Heshanggong door dr. B.J. Mansvelt Beck, Utrecht 2002, blz. 139-41)


De transformatie van het lichaam die voor het bereiken van de onsterfelijkheid noodzakelijk is kan men zich op verschillende manieren voorstellen. Ten eerste kan onsterfelijkheid worden bereikt door de eliminatie van de vergankelijke delen door deze te vervangen door onvergankelijke en meestal lichtere. Het gehele lichaam wordt dus getransformeerd. De vergankelijke krachten in het lichaam worden gesymboliseerd als de ‘drie wormen’ of ‘drie lijken’ die het lichaam bedreigen en die dus verdreven moeten worden.

De groei van bet onsterfelijk lichaam wordt echter ook voorgesteld als de groei van het ‘goddelijk embryo’ in de mens. Dit ontstaat door het omhoog stuwen van de zuivere yang naar de hersens en het omlaag bewegen van de zuivere yin naar het onderlichaam, aldus door hun vereniging in de streek van bet middenrif geboorte gevend aan het goddelijk embryo. De afbeelding hieronder laat zien hoe dit goddelijk embryo later werd geïdentificeerd met de in ieder aanwezige boeddha-natuur, een van de vele wederzijdse beïnvloedingen van boeddhisme en taoïsme in de Chinese literatuur.

Een luohan of arhat laat zien hoe het goddelijk embryo in hem groeit (Ontleend aan Needham, Science and Civilisation in China, Vol. V, Pt. 5, Cambridge 1983)

Van cardinaal belang voor het bereiken van de toestand waarin men niet meer aan sterfelijkheid onderhevig is, hoe men zich die ook precies voorstelt, is de vrije circulatie van de twee vormen van de qi of vitale energie, de yin- en de yang-energie door het lichaam. We zullen in een van de volgende paragrafen zien hoe deze toestand te verwezenlijken. Maar eerst de vraag of er we! onsterfelijken zijn geweest.

Vermaarde onsterfelijken

Hebben er wel onsterfelijken bestaan? In zijn werk de ‘Innerlijke Boeken van de Meester die de Eenvoud Omhelst’ — waarin hij de onsterfelijkheid en de methoden om die te bereiken bespreekt — antwoordt Ge Hong (283-343) op de vragen van een scepticus die aan hun bestaan twijfelt. Heeft de scepticus nog nooit een onsterfelijke ontmoet? Er is zoveel dat de ogen niet zien. Bovendien zijn de onsterfelijken misschien helemaal niet als zodanig herkenbaar. Ge Hong haalt de getuigenis aan van Liu Xiang (79-8 v. Chr.), bibliothecaris van de keizerlijke bibliotheek van de Han en schrijver van een verzameling biografieën van onsterfelijken:

Llu Xiang met zijn uitgebreide geleerdheid onderzocht de subtiliteiten en de uiterste mysteries en zijn ervaring was even diep als verrijkend. In zijn nadenken over de beginselen kon hij duidelijk onderscheiden tussen waar en vals, en vaststellen of jets wel of niet bestond. De ‘Biografieën van Onsterfelijken’ die hij heeft geschreven bespreken meer dan zeventig onsterfelijken. Als ze werkelijk niet hadden bestaan, zou hij ze dan hebben verzonnen?
(Baopuzi Neipian 2)

Enkele van die onsterfelijken zullen we bespreken om ook bij de lezer alle twijfel weg te nemen, te beginnen met Peng Zu, de Methusalem van de Chinese oudheid, die ook volgens de meer profane traditie meer dan achthonderd jaar oud geworden zou zijn. Het leven van Peng Zu staat onder meer opgetekend in de ‘Levens van de Goddelijke Onsterfelijken’, een ander werk van Ge Hong.

Peng Zu (‘Voorvader Peng’)... was reeds 767 jaar oud aan het einde van de Shang-dynastie (1045 v. Chr.), maar fysiek was hij niet ouder geworden. Vanaf zijn jeugd hield hij van rust en stilte en voelde zich niet genoopt de wereld te dienen. Hij zocht niet naar faam of waardigheid, en stelde ook geen prijs op luxueuze rijtuigen of kleding. Hij hield zich uitsluitend bezig met het voeden van het leven en het reguleren van het lichaam. Toen de koning vernam van zijn hoge ouderdom wilde hij hem grootadviseur maken, maar hij excuseerde zich verschillende malen wegens ziekte, bleef in het verborgene en nam geen overheidspost aan.
(Campany blz. 172-73)

Ge Hong verhaalt dan verder met welke middelen Peng Zu de kunst van het lang leven beoefende. De koning bleef in hem geïnteresseerd en zond hem goud en juwelen, die Peng Zu echter uitdeelde aan de armen. De koning zond de ‘Haremdame’ (een andere figuur uit de taoïstische hagiografie) orn te informeren naar de vermogens van Peng Zu. Deze deelde echter mede dat dergelijke kunsten niet door koningen beoefend kunnen worden. Hij vertelde de Haremdame voorts dat zijn moeder stierf toen hij drie jaar was, dat hij naar het westen uitweek bij een inval van barbaren, dat hij 49 echtgenotes heeft begraven en 54 zoons verloren. Hij heeft herhaaldelijk moeilijkheden ondervonden op zijn levenspad en vreest dat hij niet tot de goddelijke onsterfelijken zal doordringen.

Het voeden van het leven bestaat in essentie uit het vermijden van schade. Daartoe dient men zich niet van alles te onthouden en alleen de elixirs te slikken, maar zijn passies op gepaste wijze onder controle te houden. Ook het zich onthouden van sex is schadelijk, maar net als met eten en drinken dient men zich hier aan de juiste maat te houden.

Teruggekomen bij de koning vertelt de Haremdame alles. De koning beoefent de kunsten van Peng Zu, en ofschoon hij dat niet volhield, bereikte hij toch een ouderdom van 103 jaar. De koning wilde de kunsten geheimhouden en daarom Peng Zu laten doden, maar deze was spoorloos verdwenen. Zeventig jaar later zag een volgeling hem echter ergens in het westen. Verder gaat het verhaal niet.

Het verhaal van Peng Zu is om een aantal redenen interessant. Ten eerste keert het zich tegen excessief ascetisme als middel om de onsterfelijkheid te bereiken, misschien als reactie op het in Ge Hong’s tijd opkomende boeddhisme. Voorts onttrekt Peng Zu zich weliswaar aan het openbare leven, maar via de Haremdame geeft hij toch instructie aan de koning. En omdat hij vele vrouwen en zoons heeft gehad, moet familieleven hem toch niet helemaal vreemd zijn geweest. Anderzijds krijgen we de waarschuwing dat Peng Zu schade niet helemaal heeft kunnen vermijden, en dus niet tot de hoogste categorie van onsterfelijken heeft behoort.

Dit laatste is enigszins in strijd met wat over Peng Zu wordt verhaald in de ‘Innerlijke Boeken van de Meester die de Eenvoud Omhelst’ (Baopuzi neipian). Daar vertelt Peng Zu dat vele onsterfelijken niet onmiddellijk opstijgen naar de hemelen, maar er de voorkeur aan geven nog lange tijd in het gewone leven te verblijven en van de aardse dingen te genieten nu ze zich geen beperking meer hoeven op te leggen. Bovendien, in de hemelen zijn er zoveel onsterfelijken, dat ze als jong broekje daar geen enkel aanzien zouden hebben en bij wijze van spreken dagelijks de afwas zouden moeten doen.


Een andere fameuze onsterfelijke was Heshang Gong, de ‘Heer van de Rivieroever’. Volgens de overlevering leefde hij in de tijd van Keizer Wen van de Han (180-157 v. Chr.) of in de tijd van Keizer Jing (157-141 v. Chr.). De keizer was verzot op de Laozi of Daodejing, maar bepaalde passages daarin ontgingen hem. Hij ontbood de beroemde Heshang Gong of zond een boodschapper naar hem toe, maar Heshang Gong liet weten dat de moeilijke woorden niet vanuit de verte konden worden uitgelegd, De Keizer zag zich dus genoopt naar Heshang Gong toe te gaan en sprak hem aan als zijn onderdaan, omdat Heshang Gong in bet oude rijk van Zhongshan was geboren dat nu tot het keizerrijk behoorde. Heshang Gong verhief zich daarop vele voeten boven de aarde om aldus te laten zien dat hij niet tot het aardse rijk behoorde. Toen de keizer voor hem boog, daalde Heshang Gong weer neer en overhandigde de keizer een tweetal zijderollen met een commentaar op de Laozi.

Een commentaar op naam van Heshang Gong is werkelijk overgeleverd, maar dateert waarschijnlijk uit het midden van de tweede eeuw na Chr., of misschien zelfs uit het begin van de derde eeuw. Deze commentaar—die eeuwenlang als de meest maatgevende commentaar op de Laozi heeft gegolden, staat aan het begin van een esoterische interpretatie van de Laozi, waarin dit boekje als een handleiding voor het voeden van het leven of zelfs het bereiken van de onsterfelijkheid wordt beschouwd.

Met name de hieronder vermelde sexuele praktijken zouden de indruk kunnen wekken dat onsterfelijkheid alleen voor mannen was weggelegd. Dat is echter niet zo. Reeds in de vroege literatuur is sprake van vrouwelijke onsterfelijken. In de latere literatuur figureert de groep van de zogenaamde ‘Acht Onsterfelijken’ —overigens niet steeds uit exact dezelfde personen bestaand— die zouden leven op het Penglai eiland, ergens in de Oostelijke Zee. Op dit eiland heerst geen winter, magisch fruit groeit aan de bomen, kommen en bekers worden nooit leeg hoeveel men er ook uit eet of drinkt. Tot die groep van acht onsterfelijken hoort één vrouw, He Xiangu, de ‘Onsterfelijke Vrouwe He’, in de afbeelding hieronder aan het roer van het schip.

De acht onsterfelijken bevaren de zee.
(Ontleend aan: Werner, E.T.C. Myths & Legends of China. Singapore, Graham Brash (Pte) Ltd, 1988.)

He Xiangu zou zijn geboren in het zuiden van China tijdens de roemruchte Tang-dynastie (6 18-906). Zij werd geboren met zes lange haren op haar hoofd. In een droom adviseerde een goddelijk wezen haar om garnalen mica te eten — een van de middelen o onsterfelijkheid te bereiken. Ze was daarna in staat om zich als een vogel te bewegen en bracht iedere dag voor haar moeder vruchten mee uit de bergen. Keizerin Wu (r. 690-705; de enige gekroonde. vrouwelijke keizerin van China) ontbood haar aan het hof, maar onderweg verdween zij. Later werd waargenomen hoe zij in vol daglicht ten hemel opsteeg.


Deze enkele voorbeelden laten al zien dat de biografieën van onsterfelijken— waarvan er talloze zijn---in feite vaak nogal mager van inhoud zijn. Ook rijst de vraag waar zij zijn gebleven. Het antwoord dat zij immers ten hemel zijn opgestegen en dus voor ons sterfelijke niet meer waarneembaar voldoet niet, omdat vele verhalen benadrukken dat onsterfelijken lang op aarde blijven, of vanuit de hemel geregeld terugkeren onder de mensen.

Ontkomen aan de dood

We hebben reeds vermeld dat er verschillende categorieën van onsterfelijkheid bestaan. De laagste vorm is het eenvoudig ontkomen aan de dood zonder dat er van enig transformatieproces sprake is. Het lot van ieder, geboorte, ziekte, dood, is vastgelegd in de hemelse bureaucratie, die de taoïsten zich voorstelden naar analogie van de keizerlijke bureaucratie. Als men erin slaagt die hemelse bureaucratie om de tuin te leiden dan kunnen de geesten iemand op het vastgestelde uur niet vinden. Een eenvoudig middel is: een verwant overlijdt en men legt bij wijze van spreken zijn eigen visitekaartje in de doodskist, zodat de geesten denken dat men zelf is overleden. Het is dan wel noodzakelijk om een andere naam aan te nemen en ergens anders heen te trekken. Dan is men voor de hemelse bureaucratie onvindbaar.


Er zijn andere trucs om de hemelse bureaucratie voor de gek te houden. Een geschikte talisman of een magisch zwaard wordt in de kist begraven en ziet er voor de nabestaande en voor de geesten uit als het lichaam van de zogenaamd overledene. Deze talismans en zwaarden worden beschreven met karakters in zogenaamd ‘hemels schrift’, dat bestaat uit sterk vervormde karakters die alleen voor de ingewijden leesbaar zijn. Hieronder vindt men een afbeelding van een dergelijke talisman. Als later het bedrog wordt ontdekt is het al te laat, want de ‘aan de dood ontkomene’ is dan ai geschrapt uit de hemelse administratie en leeft ergens anders voort onder een andere naam.

Talisman om de hemelse bureaucratie om de tuin te leiden. Links zijn de karakters bing si ('aan ziekte gestorven’) leesbaar.
(Ontleend aan: Campany, Robert Ford. To Live as Long as Heaven and Earth. A Translation and Study of Ge Hong’s Traditions of Divine Transcendents)

In het om de tuin leiden van de hemelse bureaucratie spelen ook de eerder genoemde ‘drie wormen’ of ‘drie lijken’ een rol. Behalve dat deze vreten aan de vitale substantie van het lichaam, rapporteren zij ook aan de hemelse bureaucratie, met name wat betreft de overtredingen die de mens begaat en die hem tijd van leven kosten. De drie lijken hebben daar belang bij, want als de mens overlijdt profiteren zij van de offergaven. Het is dus van cardinaal belang om deze drie lijken kwijt te raken en er zijn tal van bezweringen en talismans om ze uit het lichaam te verdrijven.


Overigens vormen degenen die aan de dood zijn ontkomen slechts een lage categorie van onsterfelijkheid, want zij bezitten geen van de bijzondere krachten die de ware onsterfelijke kenmerken. De werkelijke waarde van het aan de dood ontkomen is gelegen in feit dat men daardoor de tijd wint om te werken aan de tijdrovende procedures die noodzakelijk zijn voor het verwerven van de hogere graden van onsterfelijkheid.

Dieetmethoden

De hogere graden van onsterfelijkheid zijn alleen bereikbaar voor diegenen die zich daar in jarenlange inspanningen op toeleggen. De eerste daaronder is het leiden van een moreel leven — waarover we weinig zullen uitweiden. Talloos zijn de verhalen van onsterfelijken die een eenvoudig leven leidden (zoals Peng Zu), die hun bezit schonken aan de armen, zieken verzorgden, enzovoorts, In dat opzicht lijken de levensgeschiedenissen van de taoïstische onsterfelijken vaak op die van christelijke heiligen. In sommige geschriften wordt benadrukt dat één verkeerde stap al het verworvene ongedaan kan maken. Behalve deugdzaam dient het leven ook evenwichtig te zijn, dat wil zeggen excessen moeten in alles worden vermeden. Dat geldt — zoals we hebben gezien — zelfs voor excessieve onthouding of ascetisme.


De meer esoterische technieken ter bereiking van de onsterfelijkheid omvatten een aantal categorieën:

1. Dieettechnieken: vermijden van bepaalde voedselsoorten en consumeren van andere.
2. Het bereiden van elixirs en het tot zich nemen daarvan.
3. De innerlijke alchemie.

De voorstellingen omtrent diëten zijn aanvankelijk betrekkelijk eenvoudig. Men vermijdt het eten van voedsel dat het lichaam zwaar maakt, zoals de ‘vijf granen’ (tarwe, gierst, sorghum, rijst en bonen). Dit is het voorschrift van de ‘Vijf-granen sekte’ in de tweede eeuw. Bovendien eet men geen vlees, want vlees voedt de ‘drie wormen’ die aan de vitaliteit van het lichaam vreten. Men vraagt zich soms af wat de kandidaat-onsterfelijk ken dan wei hebben gegeten.


In de tweede plaats wordt aanbevolen substanties te eten die zelf onbederfelijk zijn. In de eerste plaats natuurlijk goud. Goud is echter betrekkelijk duur, te meer daar er grote hoeveelheden van nodig zijn. Men verviel dus tot kwik, dat werd geconsumeerd in zo zuiver mogelijke vorm. Zuiverheid van het kwik werd verkregen door het te winnen uit cinnaber of mercurosulfide, waarvan de zuiverheid werd vergroot door het herhaaldelijk (de voorschriften zeggen negen maal) te laten oxideren en weer te reduceren. Verscheidene Chinese keizers schijnen te zijn overleden aan de consumptie van kwik.


Een achtergrond van de dieetvoorschriften was waarschijnlijk dat men niet zozeer niet at, maar niets at dat door het gewone volk werd gegeten. Het eten van sommige mineralen werd aanbevolen, zoals het eten van gemalen mica, zoals hierboven in het verhaal van He Xiangu. Speciaal gold als weldadig het eten van gemalen anomalieën, dat wil zeggen gesteenten die eruit zien als planten of planten die eruit zien als gesteenten. Men leeft dan duizend jaar.

Anomalie die uit de aarde of uit de rots groeit: een ‘purperen bergen paddenstoel’, zoals het opschrift vermeldt.
(Ontleend aan; Campany. To Live as Long as Heaven and Earth.)

Hierboven een afbeelding van een dergelijke anomalie, een zonderlinge paddenstoel die groeit uit de rotsgrond. Het woord zhi dat hier is vertaald als ‘paddenstoel’ is de naam van een paddenstoelensoort die op boomschors groeit (tondelzwam of eikenzwam), maar wordt in de taoïstische alchemistische terminologie gebruikt om dergelijke anomalieën aan te duiden.


De elixers

Met de laatstgenoemde dieetvoorschriften bevinden we ons eigenlijk al in de wereld van de elixers, behalve dat er nog geen speciale bereidingswijze noodzakelijk is. In hoofdstuk 4 van zijn ‘Meester die de Eenvoud Omhelst’ komt Ge Hong echter op de echte elixers met hun ingewikkelde bereidingswijze. Kruiden en planten mogen het leven verlengen, maar de ware onsterfelijkheid is volgens Ge Hong alleen te bereiken met behulp van de negen elixers die door de Gele Keizer aan Xuanzi (de ‘Duistere Meester’) zijn doorgegeven. Ge Hong’s bron is hier een alchemistisch geschrift van de taoïstische Shangqing(’ Hoogste Zuiverheid’ )- sekte.


Het bereiden van het elixer is geen kwestie van alleen maar scheikunde bedrijven. De Gele Keizer waarschuwt dat het proces alleen kan worden doorgegeven aan waardige mensen, de onwaardige zal het niet baten. Hij vervolgt dan:

Degene die het proces heeft ontvangen, dient een gouden beeldje en een gouden vis in water te gooien dat naar het oosten stroomt en een eed zweren door de mondhoeken met bloed te besmeren (een oude rite). Wie niet het statuur van een onsterfelijke of demon heeft, mag het proces niet te zien krijgen. De bereiding van het elixer moet plaatsvinden op een van de beroemde bergen, op een plaats waar geen mensen zijn. Je mag niet meer dan drie mensen als gezelschap hebben. Voordien moetje honderd dagen vasten, haar en lichaam wassen in de vijf geuren om volledige zuiverheid te bereiken. Nader geen vuile of bedorven dingen en ga ook niet om met gewone lieden. Laat geen ongelovigen in de weg er iets van weten, want zij zullen het goddelijk kruid belasteren en omlaag halen en het kruid zal niet bereid kunnen worden. Als het eenmaal bereid is kan je hele huishouden onsterfelijk worden, niet alleen maar jij alleen.

De negen elixers die vervolgens worden beschreven zullen we hier niet allemaal bespreken. Ge Hong benadrukt overigens dat het niet nodig is alle elixers te slikken, een is genoeg. Aan het begin van het hoofdstuk heeft hij echter reeds gezegd, dat in alle duizenden verzamelingen van recepten die hij heeft bestudeerd er twee nooit ontbreken: huandan, ‘cyclische cinnaber’ of ‘geconverteerd elixer’, en jinye of ‘goudsap’.


Huandan wordt bereid uitgaande van cinnaber, een mineraal bestaande uit kwiksulfide (mercurosulfide HgS), dat het belangrijkste kwikerts is. Hiervan neemt men tien pond. Vervolgens neemt men een pond aluin (een dubbelsulfaat, meestal van borium en aluminium, vroeger vaak als bloedstelpend middel bij het scheren gebruikt), drie pond malachiet, twee pond kwarts, vier pond realgar (een arseensulfide, vijf pond orpiment (een ander arseensulfide) en tenslotte zes pond kwikzilver. Behalve het kwikzilver moeten de mineralen dertigduizend maal fijngestampt worden. Vervolgens worden het mengsel gebracht in een smeltkroes die wordt afgesmeerd met de ‘Zes-en-Een’ modder (waarvan het precieze recept geheim wordt gehouden) en wordt zes-en-dertig dagen verhit op steeds lagere hoogte. Na zeven dagen afkoelen moet het sublimaat met veer van een driejarig kuiken worden bijeengeveegd en honing toegevoegd om er pillen van te maken. Een dosis van twee ons moet worden ingenomen bij de dageraad met het gezicht naar de zon. Je zult dan verwelkomd worden in de hemel, je uiterlijk zal zijn als jade en je zult spirituele kracht verwerven. (Zie Fabrizio Pregadio, Great Clarity; Daoism and Alchemy in Early Medieval China, Stanford 2006, blz. 179evv.)

Of het elixer veel zal hebben geholpen bij het bereiken van de onsterfelijkheid moge in het midden blijven; duidelijk is echter dat deze vormen van alchemie de scheikundige kennis enorm hebben verrijkt. Alsook, dat men over enige financiële middelen en veel tijd moest beschikken om het experiment te kunnen uitvoeren. Dat geldt ook voor het volgende elixer, het ‘goudsap’ of ‘vloeibaar goud’. Men begint hier met een pond goud, ingrediënten zijn voorts kwikzilver, realgar, spaat (calciumsulfaat), barbarenzout (onduidelijk wat dit is), azijn, salpeter en cinnaber. Zij moeten worden afgesloten tot ze vloeibaar worden. Wie het inneemt krijgt een gouden glans. Hoe het geheel ooit tot een vloeistof kan worden is niet duidelijk.


Innerlijke alchemie

In het latere taoïsme verschuift de aandacht meer naar de ‘innerlijke alchemie’, die niet van uitwendige elixers gebruik maakt. Joseph Needham wijst er overigens op dat de betreffende geschriften niet alleen moeilijk te duiden, maar vooral moeilijk te vertalen zijn, omdat tal van termen die reeds gangbaar waren in de chemische alchemie nu gebruikt gingen worden voor innerlijke organen en processen. Het woord dan, ‘cinnaber’ of ‘elixer’ krijgt bijvoorbeeld de betekenis van het ‘innerlijk elixer’, het samengaan van yin en yang dat de aanzet is tot onsterfelijkheid.

Ofschoon het mogelijk is bepaalde teksten zonder onzekerheid onder te brengen bij wai dan (uiterlijke alchemie) en andere bij neidan (innerlijke alchemie), zijn er heel wat waarbij het soms moeilijk te zeggen is of de schrijver het heeft over laboratorium-experimenten of over fysiologische technieken. Sommige teksten geven zelfs de indruk met opzet dubbelzinnig te zijn geschreven, zodat lezers van elk van beide overtuigingen hun keuze konden maken.
(Needham V.5, blz. 24)


Het is belangrijk zich te realiseren dat de ‘innerlijke alchemie’ geen spirituele zelfcultivering is, maar een verzameling van technieken die tot doel hebben het lichaam te verjongen, dat wil zeggen het verouderingsproces om te keren. Die technieken hebben alle te maken met de circulatie van de qi, adem of vitale energie in het lichaam, waarbij het essentieel is dat de twee vormen van vitale energie, yin en yang, in harmonie met elkaar worden gebracht en dat de vitale energie alle delen van het lichaam doordringt. De technieken van de innerlijke alchemie vallen uiteen in vier categorieën:

1. Ademhalingsoefeningen;
2. heliotherapeutische technieken;
3. gymnastische oefeningen;
4. sexuele technieken.

We zullen deze technieken hier slechts kort beschrijven; voor een uitgebreide bespreking verwijs ik naar het werk van Needham dat in de literatuurlijst wordt genoemd.

Het doel van ademhalingstechnieken is in principe om de adem zo lang mogelijk vast te houden en deze te laten circuleren, met name in het onderlichaam. Deze ademhalingstechnieken—die natuurlijk ook hun waarde hebben als men helemaal niet uit is op de taoïstische onsterfelijkheid—zal ik hier niet nader beschrijven, maar wel een prachtig verhaal citeren om het belang ervan toe te lichten, ontleend aan Baopuzi neipian 3 en eveneens bestemd om het vulgus te overtuigen:

De voormalige prefect van Taiqiu, Chen Zhonggong, een achtenswaardig man, verhaalt in zijn ‘Optekeningen over merkwaardige gebeurtenissen’ over een zekere Zhang Guangding uit zijn district die vanwege troebelen had moeten vluchten. Hij had een dochtertje van vier jaar dat nog niet in staat was ver te lopen en rivieren te doorwaden en ook kon hij haar niet op rug of schouders dragen. Hij voorzag dat als hij haar achter zou laten ze zeker van de honger zou omkomen. Hij wilde echter haar skelet niet blootgesteld achterlaten. Bij de ingang van het dorp was een grote grafheuvel in de top waarvan voorheen een gat was gegraven. Samen met een aantal vaten let hij haar naar beneden zakken. Hij ¡let gedroogd voedsel en drinken voor enkele maanden achter en ging weg.

Nadat de vrede was weergekeerd kon Guangding drie jaar later terugkeren naar zijn dorp. Hij wilde het gebeente van zijn dochtertje die hij in de grafheuvel had achtergelaten verzamelen om haar alsnog te kisten en te begraven. Toen Guangding ging kijken zat het meisje nog steeds in de grafheuvel en toen zij haar ouders zag herkende ze die en was heel verheugd. In het begin waren de ouders bang dat zij een geest was. De vader daalde at, ging naar haar toe en constateerde dat ze niet dood was. Toen hij haar vroeg waar ze eten vandaan had gehaald, antwoordde het meisje dat ze toen het voedsel op was aanvankelijk vreselijke honger had gehad. Zij zag toen in de hoek van de grafheuvel een wezen dat zijn nek strekte en lucht hapte. Zij probeerde het na te doen en had meteen geen honger meer. Dag in dag uit, maand in maand uit had ze dit volgehouden, tot de dag van vandaag. Aangezien zij in de grafheuvel niet kon bewegen of heen en weer lopen, waren de kleren en dekens die haar ouders indertijd hadden achtergelaten niet versleten en dus had zij het ook niet koud gehad.

Guangding ging op zoek naar het wezen waarvan het meisje had gesproken en het bleek slechts een grote schildpad te zijn. Toen het meisje naar buiten kwam at ze graan en n het begin had ze buikpijn en moest overgeven. Na langere tijd raakte zij er weer aan gewend.


Dat bewijst, zegt Ge Hong, dat de schildpad een methode had gevonden om niet dood te gaan. De schildpad geldt in China als symbool van lang leven en talloos zijn de verhalen over honderden jaren oude schildpadden. Het geheim van de schildpad is zijn ademhaling en als men erin slaagt die na te doen, dan blijft men in leven.


Over de heliotherapeutische technieken zal ik heel kort zijn: het zou heilzaam zijn om bet lichaam aan licht bloot te stellen, het mannelijk lichaam aan zonlicht, het vrouwelijk lichaam aan maanlicht, waarbij men een papiertje vasthield met het karakter voor ‘zon’ respectievelijk ‘maan’ erop. Needham merkt hierbij op dat de vrouwen wel niet zeer van een verrijking van hun vitamine-D geprofiteerd zullen hebben.


Gymnastische oefeningen — het ‘strekken en samentrekken van bet lichaam’ — dienden om de openingen van het lichaam te vrijwaren van verstoppingen. Het gaat hierbij om langzame bewegingen die de voorlopers zijn van het bij velen bekende Qigong. Deze bewegingskunst ligt ook ten grondslag aan Oosterse vechtsporten en heeft al in de achttiende eeuw invloed gehad in Europa.


Sexuele technieken tenslotte: bet mannelijk zaad wordt gezien als een vorm van de vitale energie en dus moet voorkomen worden dat bet het lichaam verlaat. Auteurs als Ge Hong benadrukken weliswaar dat sexueie onthouding even schadelijk is als sexuele excessen, maar tegelijkertijd moet ejaculatie worden voorkomen. Het hele verhaal over sexuele technieken slaat natuurlijk alleen op mannen; van de vrouwelijke onsterfelijke He Xiangu wordt verhaald dat zij altijd maagd is gebleven.


Het debat tussen Ji Kang en Xiang Xiu

Dit hoofdstuk zal niet velen ertoe brengen de onsterfelijkheidselixers te gaan uitproberen. En ofschoon technieken van de innerlijke alchernie zeker een heilzame werking kunnen hebben zullen weinigen ze beoefenen in de hoop de onsterfelijkheid te bereiken. Dat doet de vraag rijzen hoe serieus het onsterfelijkheidsstreven werd genomen in de kringen van Chinese geleerden. Opgekomen is het immers in de kringen van opstandige boeren omstreeks 180 na Chr. Nu is de geleerde Ge Hong al een bewijs dat het streven naar onsterfelijkheid door sommigen zeker serieus werd genomen, maar Ge Hong wijdt een heel hoofdstuk aan de weerlegging van sceptici, dus universeel zal het geloof in de onsterfelijkheid niet zijn geweest.


Uit het midden van de derde eeuw na Chr. is een debat bewaard gebleven tussen Xi Kang en zijn vriend Xiang Xiu—twee van de zogenaamde ‘Zeven Wijzen van het Bamboebos’—over het ‘voeden van het leven’. Xi Kang betoogt:

Ofschoon niemand met eigen ogen onsterfelijken heeft gezien, worden ze in boeken genoemd en is hun leven opgetekend in de dynastieke geschiedenissen. Als we deze met elkaar vergelijken en kritisch bespreken, dan komt hun bestaan vast te staan. Maar het schijnt dat zij uitsluitend leven van een speciale adem. Dit is hun natuurlijke geaardheid; het is niet jets dat door voortgezette studie bereikt kan worden. Als we ons nu tot ‘geleiden en voeden’ en het principe verwerven wenden, wanneer we de grenzen van onze aanleg en bestemming volledig uitputten, dan is het mogelijk meer dan duizend jaar, of tenminste enige honderden jaren te bereiken. Maar de mensen van deze wereld zijn geen van allen zuiver; daarom kan niemand een dergelijke leeftijd bereiken.
(Xi Kang, Yang sheng)


We weten allemaal dat er dingen zijn die het leven bekorten; dus moeten er ook dingen zijn die het leven verlengen. En ofschoon de ‘goddelijke onsterfelijkheid’ misschien alleen is weggelegd voor mensen die daarvoor een speciale aanleg bezitten, moet een juiste manier van leven het toch minsten mogelijk maken een leeftijd van enkele honderden jaren te bereiken. Een evenwichtig gevoelsleven is hiervoor een eerste vereiste:

Daarom cultiveert hij zijn natuur om zijn geest te beschermen en kalmeert hij zijn geest om zijn lichaam in stand te houden. Liefde en haat maken geen deel uit van zijn gevoelens; leed en genot verblijven niet in zijn gedachten. Hij is in rust en onbewogen, zijn lichaam en adem zijn in harmonie en stil. Bovendien ademt hij het oude uit en ademt het nieuwe in en neemt middelen in om zijn gezondheid te voeden, waardoor hij vorm en geest bijeen brengt en uiterlijk en innerlijk gelijkelijk doet profiteren.


De edele streeft niet naar eer, roem, rijkdom of status, aangezien deze hem slechts kunnen schaden. Xiang Xiu brengt hiertegen in:

Als je leeft, dan heb je gevoelens en als je je gevoelens afweegt dan ben je natuurlijk. Als je ze afkapt en ontwijkt, dan komt dat neer op niet levend zijn. Wat voor waarde heeft het leven dan? Bovendien: begeerte en verlangen, houden van room en schande haten, houden van gemak en werk haten, al deze dingen komen voort uit de natuur. ,,De grote deugd van Hemel en Aarde is leven; de grote schat van de wijze is zijn rang.” ,,Van alle verheven dingen is er geen groter van rijkdom en status.” Aangezien dit zo is, wil iedereen in de wereld rijkdom en status. Als je status bezit, zullen anderen je voorbeeld volgen en kun je rechtschapenheid opwekken bij degenen boven wie je staat; als je rijk bent, kun je krijgen wat je wilt en het volk door middel van rijkdommen bij elkaar brengen. Beide werden als belangrijk beschouwd door de vroegere koningen en zij beschouwden ze als normaal. We kunnen ze niet terzijde zetten.


Misschien is het wel mogelijk om het leven te verlengen, maar het leven dat men daarvoor moet leiden is misschien niet de moeite waard geleefd te worden!

Dr. Karel van der Leeuw